‘Hoe gaat het met je?’ En dan de oprechte variant. Niet de vlugge ik-kom-je-toevallig-tegen-maar-heb-eigenlijk-geen-tijd-variant. Een vraag die je dwingt stil te staan. Een vraag die je kan breken. Die je doet beseffen dat je weer te lang bent doorgerend.

Je hebt de signalen genegeerd. Al heb je ze niet volledig weggestopt. Je weet wel degelijk dat ze er zijn. Dat je pas op de plaats moet maken. Moet luisteren. Naar jezelf. Maar je wilt er niet aan toegeven. Wilt niet zwak zijn.

Generatie burn-out. Je ziet het overal om je heen. De wachtlijsten in de zorg worden langer en langer. En toch ben je eigenwijs. Blijf je doorgaan. En doorgaan. Tot iemand je stopt. Die ene vraag stelt. ‘Maar slaap je dan wel?’

Meer is er niet nodig. Paniek slaat toe. Nooit meer. Je had het jezelf beloofd. Nooit meer zou je op dat punt belanden. In de duisternis. Ben je dan echt weer te ver gegaan? Een diepe ademhaling. En nog een. Je kalmeert. Nee.

Nee. Je bent niet te ver gegaan. Misschien wel ver. Maar op dat punt ben je nog niet. Want het lukt je adem te halen. Diep adem te halen. En pas op de plaats te maken. Iets wat toen niet lukte. Niet alleen.

Geen burn-out. Het gaat gewoon even niet. En dat is oké. Morgen is een nieuwe dag. Een nieuw begin. Even geen geren achter de vlinders aan. Opstarten in slow motion. Net zo lang tot het weer gaat.