Zo dichtbij en toch zo ver weg. Anderhalve meter van elkaar vandaan. Twee armlengtes. Twee armen. Twee armen die je zo graag om de ander heen wilt slaan. Maar het mag niet. En bovendien: je durft niet.

Wat nou als. Als je iets meedraagt. Zonder dat je het doorhebt. Als je onbedoeld de ander besmet. De ander ziek maakt. Als je via via meerdere mensen in gevaar brengt. De gevolgen zijn niet te overzien.

Slechts twee armen van elkaar verwijderd. Maar die afstand. Hoe klein ook. Die gevolgen kon je ook niet overzien. Hoe langer in de tijd. Hoe groter het gemis. Het gemis van wie voor je staat. Zo dichtbij, maar toch zo ver weg.

Hoe langer in de tijd. Hoe dieper je jezelf terugtrekt in je bubbel. De bubbel die eens veilig voelde. Maar nu niet meer. De bubbel die stukje bij beetje wordt vervangen. Door muren. Alleen zo houd je de pijn buiten.

De mond was dan misschien al bedekt. De gezichtsuitdrukking deels weg. Maar die ogen. Die pijn in de ogen van een ander. Eigen pijn. Jouw eigen pijn die reflecteert in die ogen. Als je die maar niet hoeft te zien.

Wat je niet ziet, is er niet. Kun je ook niet voelen. Toch? Voor de zekerheid stop je je hart nog wat dieper weg. In een gepantserde kluis. Met gevoerde binnenkant. Om het gebonk tegen de wanden niet te hoeven horen.

Maar dit is toch geen leven? Misschien geen pijn. Maar ook geen zonlicht. Geen warmte. Om je op te laden. Geen knipoog. Geen twinkeling. Die je eraan herinnert: ook dit gaat weer voorbij. Echt waar.

Elke dag weer zijn er de muren. Is er de kluis. Die je met je meesleurt. Die je scheiden van de mensen die naast je staan. Elke dag weer een uitputtingsslag om maar niet te hoeven zien. Niet te hoeven voelen.

Dit is niet wie jij bent. Niet wie jij wilt zijn. Dit houd je niet vol. In de eenzaamheid schreeuw je het uit. Een oerkreet. En een galm die volgt. Steeds luider wordt. Naarmate de muren meer en meer op je af komen.

Dit gaat zo niet. Dit moet stoppen. Steen voor steen breek je een muur af. De echo ebt weg. De rust keert terug. Zonnestralen verwarmen je huid. Een sprankje hoop. Je laadt je op. Om vervolgens de andere muren af te breken.

Elke dag opnieuw kijk je hoe ver je komt. Al blijft je hart achter slot en grendel. Voor nu. En wacht je zo geduldig mogelijk op die ene dag. Die dag waarop kunt zeggen: kom alsjeblieft in m’n aura, bitch.